Rekenen Met neerslag
Hieronder kun je uitleg bekijken over het rekenen met neerslag en enkele oefenopgaven doen.
Voorbeelden uitgelegd
|
|
Oefenopgaven
- Frits voegt 30 mL van een 0,0050 M bariumnitraatoplossing toe aan 50 mL van een 0,0020 M koper(II)sulfaatoplossing. Na het toevoegen en roeren filtreert hij de oplossing. Bereken van alle ionen de molariteit in de oplossing.
- Frits heeft 40 mL van een 0,25 M zilveracetaatoplossing en wil alle zilverionen neer laten slaan met een 2,0 M natriumsulfide-oplossing. Bereken hoeveel mL van de natriumsulfide-oplossing Frits toe moet voegen om alle zilverionen neer te laten slaan.
- Frits voegt 200 mL van een 0,10 M natriumcarbonaatoplossing toe aan 50 mL van een 1,0 M calciumnitraatoplossing. Na het toevoegen en roeren filtreert hij de oplossing. Bereken van alle ionen de molariteit in de oplossing.
- Frits heeft 400 mL van een 0,010 M zilvernitraatoplossing en wil alle zilverionen neer laten slaan met een 0,00010 M bariumchloride-oplossing. Bereken hoeveel mL van de bariumchloride-oplossing Frits toe moet voegen om alle zilverionen neer te laten slaan.
- Frits voegt 20 mL van een 0,050 M ijzer(II)nitraatoplossing toe aan 50 mL van een 0,010 M natriumfosfaatoplossing. Na het toevoegen en roeren filtreert hij de oplossing. Bereken van alle ionen de molariteit in de oplossing.
- Frits heeft 4,0 L van een 3,0 M ijzer(III)chloride-oplossing en wil alle zilverionen neer laten slaan met een 0,020 M natriumhydroxide-oplossing. Bereken hoeveel L van de natriumhydroxide-oplossing Frits toe moet voegen om alle ijzer(III)ionen neer te laten slaan.
Antwoorden
|
|